Home » Recensie » Onderzoek alle dingen – Een kritische bespreking (1): Over wereldbeelden en wetenschap

Onderzoek alle dingen – Een kritische bespreking (1): Over wereldbeelden en wetenschap

12 En wij vragen u, broeders, hen te erkennen die onder u arbeiden, u leiding geven in de Heere en u terechtwijzen,
13 en hen uitermate hoog te achten in liefde, om hun werk. Leef in vrede met elkaar.
14 En wij roepen u ertoe op, broeders, hen die ordeloos leven terecht te wijzen, de moedelozen te bemoedigen, de zwakken te ondersteunen, en met allen geduld te hebben.
15 Pas op dat niemand een ander kwaad met kwaad vergeldt, maar jaag altijd het goede na, én voor elkaar én voor allen.
16 Verblijd u altijd.
17 Bid zonder ophouden.
18 Dank God in alles. Want dit is de wil van God in Christus Jezus voor u.
19 Blus de Geest niet uit.
20 Veracht de profetieën niet.
21 Beproef alle dingen, behoud het goede.
22 Onthoud u van elke vorm van kwaad.
(1 Tessalonicenzen 5, HSV)

In 2021 verscheen het boekje Onderzoek alle dingen – Bijbelstudies over geloof en wetenschap1 van Gijsbert van den Brink, hoogleraar Theologie en wetenschap aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Hierin beoogt de auteur te verduidelijken wat “een oud boek als de Bijbel in onze hypermoderne tijd nog te zeggen” heeft. “Dat gebeurt aan de hand van tien diepteboringen naar concrete Bijbelteksten, die telkens in verband gebracht worden met de hedendaagse wetenschap,” aldus de flaptekst. Het boek bevat tien Bijbelstudies, die telkens worden afgesloten met enkele gespreksvragen en met een idee voor een “alternatieve groepsverwerking” .In een reeks van vijf artikelen, waarvan dit het eerste deel is, zal ik kort op elke Bijbelstudie ingaan. Daarbij volg ik de hoofdstukindeling van het boek. Per artikel worden er twee van de in totaal tien hoofdstukken besproken.

Het doel van deze reeks artikelen is om te handelen in de geest van wat Paulus gebiedt in 1 Tessalonicenzen 5 vers 21: “Onderzoek alles, behoud het goede” (NBV21). Gijsbert van den Brink, zo mogen we aannemen getuige de titel van zijn boek, zal hetzelfde doel nastreven. Onderzoek alle dingen is bedoeld voor zowel persoonlijke verdieping als bespreking in kringverband. Wat krijgen de lezers hiervan door de auteur voorgeschoteld? Wat is ‘het goede’ dat ‘behouden’ wordt na de onderzoekingen in dit boekje te hebben gelezen? Als we denken aan Matteüs 18:6, Marcus 9:42 en Lukas 17:2 beseffen we dat het een niet geringe taak is jonge mensen2 de juiste lering mee te geven richting behoud door het geloof in Jezus Christus. Daarom deze kritische analyse van Onderzoek alle dingen. In dit eerste van vijf artikelen bespreek ik het ‘Woord vooraf’ en de hoofdstukken ‘Wijsheid en wetenschap’ en ‘Het wereldbeeld achter de Bijbel’.

Woord Vooraf

Van den Brink begint zijn inleiding met het door prof. H.W. de Knijff gegeven voorbeeld van de kraan als een alledaags, maar niettemin enorm invloedrijk staaltje techniek. Dit koppelt hij aan het ‘wetenschappelijk wereldbeeld’ dat wij vandaag de dag hebben en de gevolgen daarvan “voor onze beleving van het geloof”. Volgens Van den Brink is onze wereld “onttoverd” geraakt. Hoe verhoudt de huidige stand van wetenschappelijke ontwikkeling zich tot de Bijbel? Een vraag die Van den Brink zegt te benaderen met de Bijbel als uitgangspunt: “Daarbij is de Bijbel ons uitgangspunt. We beschouwen de Bijbel als het Woord van God, waardoorheen Hij tot ons mensen spreekt en ons de weg wijst, ook vandaag.” (p. 9)

Dat klinkt hoopvol voor de Bijbelgetrouwe lezer. Maar de dan volgende zinnen onthullen waar het heen zal gaan: “Tegelijk beseffen we dat de Bijbel ook voluit een boek van mensen is, geschreven door mensen van gelijke beweging als wij. Zij werden geïnspireerd door Gods Geest, maar werden daardoor zoals we zullen zien niet per se boven hun persoonlijke, culturele en historische achtergronden uitgetild. Op tal van plaatsen in de Bijbel vinden we dan ook de sporen van die achtergronden terug. Juist wetenschappelijk onderzoek heeft daar ons oog voor geopend, en in veel van de Bijbelstudies die in dit boekje zijn opgenomen, zullen we daar speciaal op letten.” Even verderop worden de contouren van het boekwerkje al duidelijker: “We zullen ons in de hierna volgende Bijbelstudies richten op de verhouding tussen geloof en wetenschap in het algemeen.” En anderhalve pagina verder lezen we waar het uiteindelijk allemaal om te doen lijkt: “We besteden in deze uitgave speciale aandacht aan de kwestie die vandaag de dag geldt als het conflictgebied bij uitstek in de verhouding tussen geloof en wetenschap: de vraag of de biologische evolutietheorie zoals die ontwikkeld werd door Charles Darwin en verder uitgewerkt door latere biologen verenigbaar is met Bijbel en geloof.” (p. 11)

Wie een beetje tussen de regels doorleest, voelt al wel aan hoe die verhouding volgens Van den Brink ligt. Al snel komt de tot mens ontwikkelde aap dan ook uit de mouw: “In 2017 schreef ik een afzonderlijk boek over de vraag of christelijk geloof en neodarwiniaanse evolutie verenigbaar zijn (En de aarde bracht voort, Utrecht: Boekencentrum). Sommige lezers van dat boek vonden het jammer dat ik daarin wel uitvoerig op theologische kwesties inga, maar (afgezien van de bekende hoofdstukken Genesis 1-3) niet allerlei Bijbelteksten bespreek die in het geding zijn. Vandaar dat ik in deze uitgave vanuit een aantal Bijbelstudies op deze thematiek wil ingaan (vooral in de hoofdstukken 4-7).” En dan volgt de zin waarmee de auteur zijn intenties helemaal blootgeeft: “Wanneer we er voor de zekerheid van uitgaan dat de evolutietheorie min of meer klopt, lukt het dan nog om een overtuigende uitleg te geven van belangrijke Bijbelpassages die een andere kant op lijken te wijzen, of wordt dat gekunsteld?” (p. 11) Het heeft er alle schijn van dat Van den Brink zijn lezers bij de eerste ontmoeting gerust wil stellen met de belofte van Bijbelgetrouwheid, maar zodra ze zijn reikende hand hebben aangepakt, ze met enkele soepele bewegingen een heel andere richting in leidt. Het is in essentie de teneur van dit boek: veel semantisch gedraai om recht te praten wat krom is. Hoe goed bedoeld ook.

Wijsheid en wetenschap

Voorafgaand wordt Spreuken 1:1-7 gelezen. Van den Brink duidt nader aan wat de essentie van het boek Spreuken is, waarbij hij via uitlegging van het begrip wijsheid toewerkt naar het idee dat het volgens de Spreukendichter (“Koning Salomo, op wiens naam deze woorden staan”, p. 17-18) van belang is steeds weer kennis te vergaren. Meteen geeft Van den Brink hier aan dat het hier niet zozeer gaat om het soort kennis “waar de hedendaagse wetenschap naar streeft” (p. 20), om even later op dezelfde pagina toch ernaartoe te werken dat het ook niet gaat om “twee totaal verschillende dingen”.

Dan begint de auteur met het leggen van een fundament bij de lezer waarop waardering voor de hedendaagse wetenschap moet gaan rusten. Met aanhaling van Karl Popper wordt het beeld duidelijk gemaakt dat het in Spreuken genoemde begrip ‘vermaning’ kan worden doorgetrokken naar het openstaan voor kritiek van de hedendaagse wetenschap. Dit wordt gevolgd door het begrip ‘onderscheiden’, waarvan het vermogen ertoe een deugd is van de wetenschapper. Deze moet daarnaast ‘horen’ en is bovendien als het goed is ‘integer’. Al deze begrippen worden uitgelegd.

Hierna worden nog kort de begrippen ‘beleid’, ‘overleg’ en ‘bedachtzaamheid’ toegevoegd aan het rijtje wetenschappelijke deugden. Van den Brink koppelt een en ander aan de actualiteit rondom de coronaproblematiek, om vervolgens, toewerkend naar het begrip ‘levenskunst’, ook de link te leggen met het predikantenwerk.

Tot dusver wat mij betreft niets om veel op aan te merken. De eerste voorzichtige nattigheid kan wellicht onder het kopje ‘Eerbied voor God als kenbron’ (p. 24) worden gevoeld, wanneer Van den Brink begint over het “oud-oosterse wereldbeeld”. Het is “niet ondenkbaar” dat de Bijbelse spreuken ontleend zijn aan de Egyptische wijsheidsboeken, aldus de auteur. Het laatste kan goed als argument worden gezien voor het toedichten van de Spreuken aan Salomo, contra exegetische inzichten die pleiten voor een veel latere datering van het boek, aangezien de Egyptische wijsheidsboeken al van veel eerder dateren. Het is vooral het “oud-oosterse wereldbeeld” dat wat zorgen begint te baren, zij het dat het hier slechts blijft bij een verholen vooruitwijzing op wat er verder in het boekje gaat komen.

Van den Brink eindigt dit hoofdstuk met het correcte inzicht dat “de vreze des Heeren” het “beginsel der wijsheid” is (p. 25) en dat de moderne wetenschap in elk geval een “enorme impuls” heeft gekregen van het christendom ten tijde van de Reformatie. Ook de gespreksvragen bij dit hoofdstuk spelen hierop in.

Het wereldbeeld achter de Bijbel

In dit hoofdstuk, waarvoor Exodus 20:1-17 gelezen dient te worden, gebruikt Van den Brink de Tien Geboden als voorbeeld van het “doorschemeren” van het “wereldbeeld van destijds” op “allerlei plaatsen in de Bijbel”(p. 28). Na vermelding van het feit dat we ons huidige wereldbeeld te danken hebben aan de inzichten van de Poolse astronoom Nicolaus Copernicus (1473-1543), geeft Van den Brink voorbeelden uit de Tien Geboden die duiden op het agrarische bestaan en de hiërarchische verhouding van de Bijbelse tijd. In dit geval gaat het volgens hem om “’het wereldbeeld in brede zin’: het geheel van historisch en cultureel bepaalde voorstellingen en gewoonten die in een bepaalde tijd gangbaar zijn” (p. 30).

In de volgende paragraaf, “Wereldbeelden in engere zin”, wijst Van den Brink op uitdrukkingen als “de aarde op pilaren” en de “vier hoeken” ervan. Hij stelt correct dat deze uitdrukkingen symbolisch bedoeld kunnen zijn, maar vermeldt dan dat deze ook dan doorgaans teruggaan op “wat in een eerder stadium wel ‘echt geloofd’ werd” (p. 31). De vraag is nu: is dat zo? Hoe weet Van den Brink dat deze duidelijk symbolische uitdrukkingen “in een eerder stadium” echt geloofd werden, met andere woorden: letterlijk genomen hadden kunnen worden? In welk stadium zou dat zijn geweest? En hoe weten we dat dit het geval is; welke geschriften getuigen hiervan?

Dan komt op pagina 33 het bekende type afbeelding dat de lezer misschien al aan voelde komen: de schematische weergave van het “drielagige universum uit het vroege Midden-Oosten zoals dat doorschemert in diverse bijbelteksten”. Een type afbeelding dat zijn oorsprong kent in de negentiende eeuw. In zijn boek Oorspronkelijk – Overwegingen bij schepping en evolutie3 bespreekt Mart-Jan Paul uitgebreid de problemen met deze typering van de Israëlieten als een volk met een voorwetenschappelijke en naïeve kijk op het universum. Het voert te ver om die hier te herhalen, maar waar het om gaat is dit: Van den Brink gebruikt deze dubieuze duiding van het wereldbeeld van de Bijbel als opmaat naar waar het hem om te doen lijkt, namelijk aantonen dat het Bijbelse wereldbeeld niet overeenkomt met de werkelijkheid, en dat daarmee ook het ontstaan van het universum zoals de Bijbel dit beschrijft niet overeenkomt met de werkelijkheid. Het vermeende foutieve wereldbeeld van de Bijbel heeft volgens Van den Brink namelijk ook betrekking op het ontstaan van de kosmos: “Wereldbeelden hebben nu eenmaal niet alleen betrekking op de structuur van de kosmos (‘hoe zit de wereld in elkaar?’), maar ook op het ontstaan ervan (‘hoe en wanneer is ze tot stand gekomen?’).” Fout wereldbeeld en verkeerd ingeschatte ontstaansgeschiedenis.

Maar wat als deze duiding van het Bijbelse wereldbeeld niet klopt? Wat als de beeldspraak in de Bijbel inderdaad gewoon beeldspraak is? Ligt dit niet meer voor de hand, of zou het werkelijk zo zijn dat bijvoorbeeld zowel de uitdrukking “de vier hoeken der aarde” als “het rond der aarde” gebaseerd is op hoe men over de werkelijke vorm van de aarde dacht? Mijns inziens heeft Mart-Jan Paul overtuigend aangetoond dat van het laatste geen sprake kan zijn. De Bijbel gebruikt op diverse plaatsen beeldspraak, maar het gaat dan ook duidelijk om beeldspraak. Dat die ontleend zou zijn aan letterlijke veronderstellingen over de vorm van aarde en hemel is helemaal niet aangetoond en zelfs onwaarschijnlijk. De Bijbel gebruikt bovendien de taal van de waarneming, net zoals wij dat doen wanneer we zeggen dat de zon ondergaat. Bedoelen we daarmee dat de zon om de aarde draait in plaats van andersom? Uiteraard niet. Waarom zouden we dergelijke inzichten dan wel opleggen aan de Bijbelschrijvers? In het geval van Van den Brink wordt dat snel duidelijk: om de lezer het idee te geven dat de Bijbelschrijvers het bij het verkeerde eind hadden als het gaat om onze ontstaansgeschiedenis. Geen schepping, maar evolutie. Terwijl de auteur in het volgende hoofdstuk zelf onderkent dat de Bijbel de taal van de waarneming spreekt (blz. 45-46).

Wat uit het ‘Woord vooraf’ en de eerste twee hoofdstukken van Onderzoek alle dingen valt op te maken, is dat de auteur pleit voor acceptatie van hedendaagse wetenschappelijke bevindingen, waar op zich niets mis mee is. Helaas stelt hij vervolgens de evolutietheorie in zijn huidige (neodarwinistische) vorm gelijk aan ‘de wetenschap’, en stelt hij hiertegenover dat de Bijbel een onwetenschappelijk wereldbeeld heeft. Het komt er in deze hoofstukken dus op neer dat de Bijbel volgens Van den Brink een onjuiste voorstelling van zaken geeft als het gaat om ontstaansgeschiedenis. Wat mij betreft een zorgelijke insteek. In volgende artikelen gaan we in op de rest van Onderzoek alle dingen.

  1. Brink, G. van den (2021). Onderzoek alle dingen – Bijbelstudies over geloof en wetenschap. Utrecht: KokBoekencentrum Uitgevers.
  2. Onderzoek alle dingen is niet exclusief gericht op jongeren, maar zij zullen wel tot de doelgroep behoren.
  3. Paul, M.J. (2010). Een platte aarde met een harde hemelkoepel? Discussies over het wereldbeeld (1). In M.J. Paul, Oorspronkelijk – Overwegingen bij schepping en evolutie (pp. 80-114) (1e druk). Apeldoorn: Labarum Academic.